Een besmettelijkere variant zoals Omikron zorgt ervoor dat in ruimtes meer zwevende virusdeeltjes zullen zijn. Een stevige aanpak om veilige ruimtes te maken is urgenter dan ooit. Jammer genoeg blijkt die urgentie niet uit het recente RIVM rapport over ventilatie, dat geen antwoord geeft op de kamervragen van o.a. Agema en Paternotte.
Lees volledig artikel: Omikron vergroot de urgentie van ventilatie
Het RIVM-rapport over ventilatie
Vorige week kwam er een rapport naar buiten van het RIVM, dat op sommige plekken in de media werd vertaald als een soort erkenning van het RIVM voor mijn nadruk op ventilatie in april 2020, omdat in het rapport werd aangegeven dat besmetting via de lucht een rol speelt bij besmettingen met Covid-19 en ventilatie dat kan doen verminderen.
Mijn gevoel daarover was heel gemengd. Vooral omdat inmiddels in veel landen dat al wordt erkend en in het beleid een rol speelt. En we dus al heel veel tijd verloren hebben. Plus dat het maanden duurde voordat dit rapport gemaakt is, terwijl er verschillende studies zijn in het buitenland, die dit onderwerp al goed afdekte.
Het belangrijkste is niet wat er in het rapport staat, maar hoe men dit vertaalt in beleid. En op dat punt hebben we al veel tijd verloren en heb ik weinig vertrouwen dat er snel wel veel verandert.
Meer virusdeeltjes
Besef daarbij dat met de Omikron variant er aantoonbaar beduidend meer virusdeeltjes door een geïnfecteerde wordt uitgescheiden. Dus daardoor komen er meer deeltjes in de lucht. En omdat de sleutelcomponent bij geïnfecteerd raken de virale doses is, zal die kritische grens van die virale doses bij Omikron eerder worden bereikt.
Ventilatie is bij de Omikron-variant nog belangrijker, omdat er (veel) meer virusdeeltjes door de geïnfecteerde in de lucht worden gebracht!
Juist omdat het in Nederland zo lang duurt om het belang van ventilatie (en luchtfiltering en luchtvochtigheid) om te zetten in stevig beleid, wat ik helemaal niet gerust op de impact van het RIVM rapport. Zeker toen ik hoorde dat de voorlichters van het RIVM vertelden dat het RIVM altijd al het belang van ventilatie had onderkend. Want dan was het in het beleid tot dusverre amper terug te vinden. (Ja, er worden nu wat zinnetjes aan besteed bij de toelichting van Rutte, maar een uitgebreid actieplan, met o.a. CO2-meters, op elke belangrijke plek en een protocol, ben ik nog niet tegengekomen.)
Mijn zorgen vergroot
Mijn zorg werd vergroot door dat ik van een ventilatiedeskundige, Tom Hoornstra, een bespreking van dat rapport ontving. U treft dat stuk hieronder aan. Het is enigszins technische daarom in mijn eigen woorden een korte samenvatting:
- Het rapport was een reactie op kamervragen van Fleur Agema en Paternotte in juli. Ze wilde dat nagegaan werd of de huidige ventilatierichtlijnen in het Bouwbesluit toereikend zijn om verspreiding van het Coronavirus tegen te gaan.
- Maar in het rapport is deze vraag echter niet beantwoord. De onderzoeksvraag is in overleg met het ministerie veranderd in het effect van verschillende ventilatiehoeveelheden op aerogene transmissie.
- Een belangrijk element in dat rapport is het Bouwbesluit van 2012. (Een besluit dat volgens Van Dissel heel lang als voldoende werd aangemerkt voor de huidige situatie).
- Volgens Hoornstra is het grote probleem dat het gaat om wat de voorschriften zijn voor het ontwerp van het ventilatiesysteem, maar juist niet van het gebruik ervan.
- In het rapport staat dat er geen waarde is voor wat de norm zou zijn voor een acceptabel risico van aerogene transmissie van Covid-19. Maar dat is volgens Hoornstra niet waar, omdat drie grote internationale instanties (in Europa en de VS), daar wel normen voor hebben vastgesteld.
Het is een gemiste kans/veelbetekenend dat in dit rapport deze norm niet is overgenomen. En dus ook niet in de praktijk zal worden toegepast.
Conclusie
Met dat rapport van het RIVM schieten we in de praktijk weinig op. Als de urgentie niet wordt gezien bij de regering, RIVM, OMT, zal deze belangrijke bestrijdingswijze van besmettingen, nog steeds blijven bestaan. Het is blijkbaar gemakkelijke om een lockdown af te kondigen dan een project uit te voeren om te zorgen dat de ruimtes waarin mensen bij elkaar zijn zo veilig mogelijk worden gemaakt.
Nu volgt de bespreking van het RIVM rapport door Tom Hoornstra.
Bespreking van het RIVM rapport over ventilatie
door Tom Hoornstra, oud docent en ventilatiedeskundige
De titel van het rapport van het RIVM luidt: “Effect van verschillende ventilatiehoeveelheden op aerogene transmissie van SARS-CoV-2” Risicoinschatting op basis van het AirCoV2-model door RIVM-medewerker A.A. Bartels et al.
Het rapport vermeldt als opdrachtgever het ministerie van Volksgezondheid. Er staat: “Dit onderzoek werd verricht in opdracht van Ministerie van VWS in het kader van P19, thema 7, onderdeel C (Binnenmilieu)”
De onderzoeksvraag
De oorspronkelijke onderzoeksvraag was of of de huidige ventilatierichtlijnen in het Bouwbesluit voor scholen, horeca, winkels, kantoren, bedrijven et cetera toereikend zijn om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan”. Dat was gebaseerd op een Kamervraag van het kamerlid Agema in juli jl.
In het rapport wordt gesteld dat er echter geen norm zou bestaan voor een ‘acceptabel risico’ op aerogene transmissie van SARS-CoV-2 via aerosolen waaraan men ventilatie volgens het Bouwbesluit zou kunnen toetsen. In overleg met het ministerie van VWS is daarom besloten dat het rapport alleen inzicht diende te geven in het effect van verschillende ventilatiehoeveelheden op het beperken van aerogene transmissie.
De consequentie van deze opdrachtwijziging is dat de oorspronkelijke vraag van mevrouw Agema niet meer beantwoord kan en zal worden.
De auteurs gaan snel aan de slag met hun rekenprogramma om tot wat berekeningsresultaten te komen en daarover trekken ze dan conclusies. Knap stukje werk, maar de oorspronkelijke vraag wordt geenszins beantwoord.
In dit artikel wordt op de volgende drie punten ingegaan:
- Hoe zijn de ventilatie-eisen uit het Bouwbesluit tot stand gekomen?
- Is het Bouwbesluit wel geschikt om Corona tegen te gaan ?
- Welke nieuwe inzichten en beleidsbeslissingen zijn er inmiddels wèl bekend ?
1. Ventilatie-eisen uit het Bouwbesluit
Een uitstekende beschrijving van hoe men tot ventilatie-eisen in het Bouwbesluit is gekomen wordt gegeven door ing. W.F. de Gids (Ventilatie, achtergrond van de eisen) publicatiedatum februari 2011.
In het Bouwbesluit worden verschillende gebouwfuncties onderscheiden en per gebouwfunctie worden er ventilatie-voorschriften gegeven.
De basis van de voorschriften is de luchtkwaliteit die wordt bepaald door de CO2 concentratie in de lucht. Een lage concentratie CO2 betekent een goede luchtkwaliteit. De uitgeademende lucht bevat onder meer waterdamp en CO2.
Een hoge CO2 concentratie in een binnenruimte ontstaat als er veel mensen aanwezig zijn en als die mensen erg actief bezig zijn. Het blijkt mogelijk om uit te rekenen welke CO2 concentratie wordt bereikt bij iedere ventilatie-eis (in liter per seconde per persoon).
We zien dat de gewenste CO2 concentratie de basis is voor de ventilatie-voorschriften uit het Bouwbesluit:
- Voor scholen gebouwd na 2012 is de eis 8,5 liter per seconde verse lucht per persoon.
- Voor oudere scholen bedraagt dit slechts 3,44 liter per seconde verse lucht per persoon.
Opmerkelijk is dat de eis voor nieuwe scholen 2,47 maal zo groot is als voor oude scholen.
De reden daarvan is dat vroeger de voorschriften minder streng waren.
2. Is Bouwbesluit geschikt om Corona tegen te gaan?
Het Bouwbesluit geeft voorschriften voor het ontwerp van een ventilatiesysteem. Maar niet voor het gebruik van dat systeem. En daar zit hem nou de crux.
Want wat weet de gebruiker van de uitgangspunten van het ventilatiesysteem toen het gebouwd werd ? Verschillen kunnen zijn natuurlijke ventilatie versus mechanische ventilatie, toegenomen warmte-ontwikkeling door elektrische apparatuur en een toename aan kierdicht bouwen of minder vloerruimte per persoon. De gebruiker kent de oude uitgangspunten van de toenmalige nieuwbouw vaak niet.
En op basis van welke oudere versie van het Bouwbesluit is het ventilatiesysteem ontworpen ? En hoe oud is het systeem ?
Het Bouwbesluit is eigenlijk alleen geschikt als de ontwerp-situatie overeenkomt met de werkelijke situatie.
3. Welke inzichten en beleidsbeslissingen zijn er inmiddels wèl bekend?
De auteurs van het RIVM rapport konden geen norm vinden voor een ‘acceptabel risico’.
Er zijn echter drie instanties die daarvoor een norm hebben gegeven; dat zijn ASHRAE, REHVA en het Amerikaanse Center of Disease Control (CDC dat is het Amerikaanse RIVM).
Hoe zij tot die normering zijn gekomen, daarvoor wordt verwezen naar de links van de drie instanties:
ASHRAE stelt dat men in een situatie het CO2 gehalte moet meten en dat de situatie acceptabel is als de concentratie gelijk of lager is dan 800 ppm (parts per million), maar dat incidentele uitschieters van 10% ook nog toelaatbaar zijn voor korte duur. (800 ppm komt overeen met 0,08% CO2 in de lucht). ASHRAE vermeldt ook de toepassing van Luchtreinigers (Air Purifiers).
REHVA vermeld ook 800 ppm als bovengrens van het veilige gebied, maar geeft een overgangsgebied aan van tussen de 800 en 1000 ppm en geeft aan dat waarden boven de 1000 ppm als onveilig moeten worden beschouwd. REHVA vermeldt ook de toepassing van Luchtreinigers en Ultraviolette Lampen (UVGI)
Het CDC volgt de ASHRAE uitgangspunten (800 en 880 ppm) en geeft aan dat Luchtreinigers worden aangeraden daar waar de lagere CO2 gehaltes niet of moeilijk realiseerbaar zijn.
Zodoende had het rapport voor mevrouw Agema toch een fluitje van een cent kunnen zijn.
Tot zoverre de analyse van Tom Hoornstra.
We gaan zien in welke mate het RIVM/OMT en de regering dit onderwerp nu wel gaat oppakken. Het is de enige weg die, ook in de komende jaren, besmettingen met virussen voor de ademhalingsorganen (zoals Influenza), in openbare ruimtes duidelijk kan doen verminderen.
Blijf onze site steunen. Klik hier voor af en toe een (kleine) donatie.