Een gastblog van politiek filosoof Gerard Drosterij over een van de fundamentele problemen van onze samenleving op dit moment. Met grote gevolgen, die door de Coronacrisis nog verder worden versterkt.
Lees volledig artikel: Waarom zijn burgers en overheid elkaars vijand geworden?
Gastblog door Gerard Drosterij politiek filosoof.
“Hoe kan de burger in de ogen van de overheid een vijand geworden zijn, ook als hij helemaal niets verkeerd heeft gedaan? Hoe is dat toch mogelijk, dat er een systeem is ontwikkeld, waarin beleidsmakers en ambtenaren de burger als potentiële fraudeur zien, waarbij zij in de opsporing zelfs de wet hebben overtreden?”
Een vriend van mij stelde deze vragen in een gesproken bericht op WhatsApp, nadat ik hem in lichte shock een artikel stuurde over het rapport van de Autoriteit Persoonsgegevens over de Toeslagenaffaire. Daarin haalt de voorzitter, Aleid Wolfsen, een zwarte lijst van de Belastingdienst aan waarop zo’n 270.000 mensen met een zogenaamde risicosignalering stonden. Je kon zelfs op de lijst komen door een anonieme melding van je wraakzuchtige buurman. Een bericht waarvan de tranen in je ogen springen.
Hoe heeft het zover kunnen komen, dat dit soort handelingen en procedures onderdeel van de Belastingdienst geworden zijn? Dat een betrouwbaar geachte ambtelijke organisatie verwerd – in ieder geval een afdeling – tot een dolgedraaide opsporingsinstelling?
Veel vragen
Veel mensen lopen rond met deze vragen, zo is mijn ervaring. Vragen, echter, die niet eenvoudig te beantwoorden zijn. Vragen, bovendien, die ook iets gevaarlijks hebben. Want het is makkelijk om je door woede te laten overmeesteren en jezelf te verliezen in generalisaties richting ‘corrupt Den Haag’. De verleiding van morele zelfgenoegzaamheid is gevaarlijk, hoeveel goede redenen er ook voor zijn. Al maken onze politieke hoogwaardigheidsbekleders het er zelf vaak naar, aan politiek cynisme hebben we uiteindelijk niks. Overheidbashen maakt meer stuk dan ons lief is.
Er is ook geen masterplan voor de dreigende maatschappelijke nachtmerrie. En dat is maar goed ook, want wie gelooft in een quick fix van een sterke leider zal dubbel bedrogen uitkomen. Maar wat dan? Waar begint de uitweg uit de politieke vijandigheid die inmiddels ook huizen is binnengedrongen, waar zondagmiddaggesprekken over politiek aan de keukentafel in nare familieruzies zijn veranderd?
Ik ben ervan overtuigd dat we ons als burger alleen maar kunnen emanciperen als we ons beter bewust worden van de politieke situatie. Om grip op ons handelen te krijgen en te weten wat we kunnen doen, is het zaak eerst onze politieke noodtoestand beter te begrijpen. Dat kan alleen door beide kanten van de medaille beter te begrijpen: van overheid én burger.
Het misverstand dat politiek de oplossing is
In dit artikel wil ik proberen een perspectief te schetsen dat ons beeld van samenleving en overheid al voor een hele lange tijd bepaalt. Het is een aanname die burger en overheid in een houdgreep houdt, en die gebaseerd is op een hardnekkig misverstand. Namelijk de veronderstelling dat politiek de oplossing zou zijn van het menselijke tekort. Diep in ons hart weten we dat dit onzin is. Maar iedere keer worden we verleid te vragen naar collectieve oplossingen. Die reflex leidt enerzijds tot een klagend consumentengedrag bij de burger en anderzijds tot een misplaatst leiderschapsgedrag bij de bestuurder.
Het wantrouwen heeft zo kunnen groeien door de veronderstelling dat politiek herstelt wat in de samenleving fout gaat. Dat wantrouwen is wederzijds: de burger vertrouwt de overheid evenmin als de overheid de burger. De Toeslagenaffaire is een goed voorbeeld. Die is weliswaar in het gezicht van de overheid uiteengespat. Maar zonder Bulgarenfraude en de maatschappelijke ophef daarover was er ook geen Toeslagenaffaire geweest. Niet in deze mate in ieder geval. Zonder woedende burger geen pedante politici die menen superman te zijn.
Het wederzijds wantrouwen overstijgt de partijpolitiek. Je ziet het overal en is niet typisch VVD, of typisch links. Het hoort bij de politieke cultuur van Westerse landen, en zeker Nederland met haar arme intellectuele cultuur. Ik herinner mij de woorden van minister Grapperhaus: “Iedereen die een lijntje snuift, financiert misdadigers”. Geen matiging is in zijn verontwaardiging te bespeuren. Van een gezagsdrager die burgers de morele maat neemt, maar een jaar later zelf het nationale symbool wordt van hypocrisie inzake coronabeleid na een fotoreportage van zijn huwelijk.
Opgefokt
Morele ontevredenheid voedt politieke verwachtingen, opgefokt door de Haagse roddelmedia. Het gestage islambashen van de laatste decennia baarde als vanzelf een burkaverbod. Zo verbazingwekkend is dat echt niet. En de maatschappelijke afschuw over ‘hooligans’ levert stoere bestuurders op die levenslange stadionverboden uitdelen, ook aan tieners die een selfie met hun voetbalheld nemen op het voetbalveld. Wat we vervolgens – terecht – draconisch vinden. Het zijn extreme maatregelen – ‘oplossingen’ – waarvan we eigenlijk wel weten dat ze niet helpen. En de samenleving alleen maar doen verharden en de slachtoffers vervreemden, en uitvoerders opzadelen met onmogelijke handhaving.
Met andere woorden, het geloof in politieke maakbaarheid is terug van nooit weggeweest. In weerwil van alle neoliberale marketingpraatjes over een terugtredende staat. Overheid en burger houden elkaar gevangen in vicieuze cirkel van wederzijdse verwachtingen: burgers hebben een wij-eisen-u-draait mentaliteit. Want wij, het volk, zijn de baas en politici hebben een wij-vinden-u-doet mentaliteit, want wij zijn gekozen en hebben een mandaat. Zowel burger als bestuurder plaatst zichzelf in de regiestoel van moreel gezag.
Alwetende monarchen
Op TV zien we dagelijks die regiestoelendans. Overal zien we zelfbenoemde leiders rondrennen als alwetende monarchen. Ab Osterhaus fantaseerde op prime time over het isoleren van mensen op een eiland als oplossing voor het probleem van niet-gevaccineerden, en de CEO van Philips, Frans van Houten, stelde dat hij “als grote werkgever gewoon van iedereen [verwacht] dat je je laat vaccineren en denk dat we dat met elkaar moeten uitspreken want anders gebeurt dat niet en dan tolereren we deze situatie nog veel te lang.” [zijn steenkolen Nederlands, GD] (Op1, 27 oktober). Twee would be premiers die hun ‘leiderschap’ menen te moeten etaleren met moraalvisioenen. Een werkgever die meent van ‘zijn’ werknemers te mogen verlangen zich te vaccineren begrijpt niet de positie die hij heeft.
Iedereen lijkt het normaal te vinden zijn of haar moraal te politiseren. Ik betrap mijzelf er ook nog vaak genoeg op. Ergens iets van vinden en verwachten dat dat ook zo zou moeten gebeuren. Maar zo werkt het niet in het leven, en zou het ook niet moeten werken. Gelukkig dat het ook zo niet kan, namelijk te weten hoe mensen het zouden moeten doen. Dat kunnen alleen zijzelf natuurlijk. Waarom zouden wij überhaupt een flauw idee hebben over wat mensen bezielt? Alsof wij dat zelf ook zouden willen – dat anderen van ons weten wat ons beroert en zo toegang hebben tot onze moraal. Nee toch? Liever doen we het zelf, zoeken we zelf een weg in leven en werk. Als er nou één verworvenheid van het naoorlogse denken genoemd zou moeten worden, dan dit wel: dat een ieder soeverein is over geest en lichaam.
De erfzonde van de democratische mens
Hoe komen we uit deze vicieuze spiraal van wantrouwen, moralisme en politieke bemoeienis? Dat is niet eenvoudig, omdat hij het resultaat is van een eeuwenoude ontwikkeling binnen onze Westerse samenleving. We worstelen met wat ik de erfzonde van de democratische mens wil noemen: hoewel een ieder gelijkwaardig op aarde komt, is hij van nature voornamelijk nog een dier. De mens is tot veel in staat, maar alleen binnen een democratische beschaving. Hij is dus erfelijk belast met gelijkwaardigheid: een status die hij namelijk in het echte leven moet verdienen.
In de Verlichting ontstaat dit beeld van de mens, als van nature individualistisch en egoïstisch. De Reformatie heeft hier veel aan bijgedragen: ieder mens heeft toegang tot God maar moet ook beseffen in die relatie hoe nietig hij is. Dit idee krijgt een radicaal andere vorm na de democratische revoluties. Want het wordt de democratische rechtsstaat die plaats inneemt van kerk en adel in het dealen met die democratische erfzonde. De staat wordt God en de politicus dominee. Het ideaal is gelijkheid en de politieke opdracht te begrijpen hoe dat gerealiseerd moet worden.
Uit deze opdracht ontstaat de grote strijd tussen links en rechts. Een strijd tussen twee kemphanen wier vertrekpunt eigenlijk dezelfde is. Dat de mens via de staat geëmancipeerd moet worden. Wij werken in de samenleving aan onze democratische inborst. Daarbij zijn de gekozen politici de ceremonieleiders die pal voor het landsbelang staan en laten zien hoe het hoort.
Het misverstand van het sociale contract
De revolutie die plaatsvond, betekende simplistisch gesteld een omkering van staat en samenleving. Waar eerst het goede werd verondersteld in de samenleving te bestaan, werd nu dat goede als een democratische opdracht gezien: een zaak van alle burgers. De democratische samenleving werd zowel doel als middel van politiek. Het resultaat is de democratische rechtsstaat: de heilige graal van de beschaving.
De metafoor die hierbij vaak werd gebruikt is het ‘sociale contract’. Burgers slaan met elkaar een traject in waar zij zelf eigenaar van zijn. Ze mogen elkaar dus tot verantwoording roepen. Het sociale contract beleeft momenteel een revival, aangewakkerd door mensen die het beste met ons voor hebben, zoals Pieter Omtzigt en de directeur van het SCP, Kim Putters. Maar het is de vraag of het wel de gewenste metafoor en methode is voor nieuwe politiek? Want is dit hoe mensen in werkelijkheid graag werken en leven – op basis van een contract? Vinden wij het fijn om contracten te ondertekenen en elkaar in de gaten houden of we ons er daadwerkelijk aan houden? Een democratische medeplichtigheidscultuur?
Is een contract de voorwaarde om netjes en beschaafd met elkaar om te gaan? Dat wij zonder van God los worden? Ik denk van niet. Want daar schuilt precies het misverstand: dat moraal pas begint met een contract en niet al in ons zit van nature. Alsof een horecaondernemer zonder contract niet een café zou kunnen runnen. En niet weten hoe hij met zijn personeel om zou moeten gaan. Alsof een ouder zonder afspraken op papier niet zijn kinderen zou kunnen opvoeden.
Contract
De sociale-contractgedachte is dus best onzinnig als je er langer bij stilstaat. Ik hoorde eens een docent klagen op de school van mijn kinderen. De klas luisterde niet naar hem, er was geen land mee te bezeilen. Let wel, het was twee weken na de zomervakantie. Toch had hij besloten om de klas een contract te laten ondertekenen. Maar zonder succes. Tijdens de ouderavond schoof hij zijn teleurstelling niet onder stoelen of banken: de klas had zich al na een dag niet aan het contract gehouden. Een contract dat de kinderen nota bene zelf hadden opgesteld en ondertekend!
Was dit een verrassende conclusie? Nee, lijkt me. Hier wreekte zich de behoefte aan gemeenschappelijke kaders om de chaos te beteugelen. Terwijl de docent de eerste stappen in ‘klassenmanagement’ eigenlijk nog niet genomen had. Nuchtere observaties en een informele kennismaking met de leerlingen kregen geen kans door zijn morele veronderstellingen: de kinderen zijn wanordelijk en onrustig, dat zien ze zelf ook wel in. We maken afspraken met elkaar over de toekomst en handhaven dat.
Maar wat is goed handelen in een klas vol brugpiepers? En wie is verantwoordelijk voor die orde? Denken we dat de kinderen allemaal klieren en egoïsten zijn? Niemand, en ook de docent niet, denk ik. De kunst is leren met die kinderen om te gaan, en dat is – toegegeven – helemaal niet zo makkelijk. Een contract opstellen leidt alleen maar de aandacht af van wat er werkelijk gebeurt in de klas. En doet de docent focussen, als een politieagent, op handhaving. Terwijl die regels in dat contract niet voorzien in alle toekomstige situaties in de klas, tussen de kinderen onderling en in de binnenwereld van de kinderen zelf.
Een rechtsstaat voedt de burger niet op
Als politicus heeft het alleen maar zin je op te winden over weinig harmonie in de samenleving als je begrijpt hoe je daar vorm aan kan geven zonder dat je burgers de maat neemt. Het heeft geen zin om mensen te gaan beschuldigen van asociaal gedrag. Je moet nadenken wat ze nodig hebben en hoe je ze kan helpen. Bijvoorbeeld door goede informatie te verschaffen. Een rechtsstaat voedt de burger niet op, maar stelt grenzen aan zijn gedrag. Gedrag zegt niks over de moraal, over hoe iemand in het leven staat. Als Pietje wordt opgepakt voor diefstal en gestraft daarvoor, prima. Maar daarmee is Piet nog geen ‘dief’. Dat weet namelijk niemand, behalve hijzelf – en God eventueel.
Van de oude Grieken tot de Verlichting werd de basis van de rechtsstaat gelegitimeerd door het natuurrecht. Wat betekent dat precies? Eigenlijk heel eenvoudig: het idee dat ieder mens een natuurlijk gevoel voor rechtvaardigheid heeft. Een verbondenheid met het goede die mensen delen.
Altruïstisch
Dat betekent niet dat een ieder van geboorte af liefdevol en altruïstisch is. Maar wél dat zij zich kan ontwikkelen tot een evenwichtig iemand die uiteindelijk begrijpt dat moraal veelzijdig en pluraal is, en dat op basis daarvan een rechtsstaat bestaat. Het algemene belang is in wezen een lappendeken van moraliteiten. En die lappendeken van uitingen van het goede zorgt er voor dat tolerantie en autoriteit kunnen samengaan.
Het klassieke natuurrecht is in de Verlichting aangevallen en losgelaten. Want hoe kun je politiek baseren op een gevoel voor het goede? Dat werd religieus en paternalistisch gevonden. Het goede kon geen rol meer spelen in de politiek. Want ten eerste, mensen bepalen zelf wel wat zij goed vinden. En ten tweede: kijk eens naar al die meningsverschillen binnen dat christendom, al die stromingen! Hoe kan die toestand voor rechtvaardigheid en gelijkheid zorgen! In de twintigste eeuw werd dit wantrouwen in het goede alleen maar groter na de verwoestende strijd tussen communisten en fascisten. Bah, zeiden de liberalen: de politiek is er om de rechtsstaat te bewaken ten behoeve van de gemeenschappelijke zaak. Burgers moeten begrijpen dat zij hun eigen ik moeten matigen.
Goed of slecht
Zo werden de zaken omgedraaid en in dat frame zitten wij: wat goed is, is ‘politiek’, wat slecht, de ‘samenleving’. En hier zit de crux: waarom zouden we niet uitgaan van het goede? Dat mensen zich ontwikkelen en willen leren? Voeden we kinderen op via een sociaal contract en sanctionering bij overtreding? Ik hoop het niet.
We zien veel ongeduldig en autoritair gedrag bij bestuurders. Mensen worden bij ‘norm overschrijdend’ gedrag – het niet-vaccineren bijvoorbeeld – direct op hun moraal aangesproken. Zelfs de meest redelijke mensen vervloeken de 15% ongevaccineerden, terwijl ze niet weten wat de redenen ervoor zijn. Als een docente haar leerling erop attendeert dat zij te laat is en dat zij een briefje moet halen, dan is het haar taak om die leerling niet de maat te nemen door haar onverantwoordelijk of asociaal te noemen. Dan misbruikt de docente haar positie en verwart ze recht met rechtvaardigheid.
Machtsmisbruik
En voorbeeld van dergelijk machtsmisbruik in de politiek laat Hubert Bruls zien, de voorzitter van het Veiligheidsberaad. Hij toonde zich vorige week – mede mogelijk gemaakt door het ooit zo onafhankelijke Buitenhof – gelijktijdig manager, dominee en premier door mensen die zich niet hebben laten vaccineren over één kam te scheren en te intimideren:
“Maar zo’n principe is alleen wat waard als het je ook wat kost en als het wat betekent. Op dit moment vind ik dat we de volksgezondheid in het algemeen zwaarder moeten laten wegen dan wat iedereen individueel ervan vindt. Dat kunnen we ons niet permitteren.”
De vorm herkennen we: Bruls praat in eerste persoons meervoud op een moralistische toon en met een dreiging van sanctionering. Waarom? Om duidelijk te maken wie de baas is. Alsof de noodtoestand normaal is. Mensen mogen hun principes hebben, maar dan zullen ze daarvan wel de consequenties moeten ondervinden want zo kunnen we niet met elkaar omgaan. Dan overtreden ze het contract dat we als samenleving met elkaar hebben getekend.
Rechtvaardigheid
Wat politieke gezagsdragers vaak vergeten is dat burgers donders goed een gevoel voor rechtvaardigheid hebben – net als zijzelf. Voor rechtvaardigheid hebben wij geen politiek nodig – wel voor recht. Alsof wij politici willen die voor dominee gaan spelen. Nee, voor dergelijke leidsmannen en -vrouwen gaan wij naar andere mensen: onze vrienden, ouders, of inderdaad de imam of de priester. Gezagsdragers zijn nodig om het recht te bewaren, niet om gedrag af te dwingen en dat via de wet blindelings te willen laten handhaven. Maar om regels te maken waarbinnen de samenleving kan functioneren via bevoegdheden en afspraken. De samenleving is geen kleipoppetje dat je straffeloos kunt boetseren. Gezagsdragers die menen rechtvaardigheid met recht te kunnen afdwingen, zijn vervelende en gevaarlijke ontregelaars. Met die vorm van politiek bedrijven ontwrichten zij ons land.
De mens is een individueel wezen en dat is iets anders dan individualistisch. Hij heeft een eigen ziel. Hij is niet van nature asociaal. Dat betekent ook niet dat mensen goed zijn van nature. Maar wél dat je er vanuit mag gaan dat ze gedreven worden iets goeds dat in het leven zelf zit, wat we ook bij dieren kunnen zien. Elk individu probeert zijn levenspad te vinden, balancerend tussen goed en kwaad, meer en minder. Met in principe rechtvaardigheid voor ogen.
Politici zouden opnieuw naar hun rol in de samenleving moeten kijken. Ze menen overal iets over te kunnen zeggen, terwijl zij hun centrale taak, ervoor zorgen dat de samenleving bestuurd wordt, vergeten. Het is zaak dit weer om te draaien. Politici zijn de dienaars van recht en streven naar een heldere en eerlijke regels die ruimte geven aan tolerantie. Burgers streven naar rechtvaardigheid en een goede omgang met elkaar. Onze samenleving heeft beiden nodig.